Oud Nieuws S22E1 ‘Plastic Cropmaster’

PLASTIC CROPMASTER

Februari 2022
Agritoy 1

Het onderwerp van deze aflevering lag al geruime tijd op de plank te wachten tot de tijd rijp was. Het plan was namelijk om het model – of eigenlijk modellen – te presenteren op de komende beurs in Zwolle, met voorafgaand het Oud Nieuws artikel. We weten nu inmiddels dat dat niet gaat lukken, maar ik vind het toch tijd om u kennis te laten maken met de feniks herrezen uit de as!

Cropmaster bij Crilley met in de achtergrond de zeldzame variant van de doos.

Tja, eigenlijk herrezen uit een hoopje gesmolten plastic. We hebben het hier over de David Brown Cropmaster uit de jaren 50, of misschien zelfs eind jaren 40! Wat weten we concreet over dit model? In elk geval dat het een zeer zeldzame verschijning was en is, gemaakt in schaal 1/12 in Engeland als promotiemodel voor David Brown. Wat we ook weten is dat ze sinds een jaar of 15 plotseling een wel heel vreemde transformatie ondergaan. Ze zijn gaan smelten! Niet van de ene op de andere dag, maar geleidelijk. Het ene model sneller dan het andere. Ik geloof dat mijn eerste kennismaking met het model was bij Ray Crilley, ergens begin jaren ’00. Het stond in een vitrine samen met allerlei ander mooi Engels spul. Omstreeks 2005 kocht ik mijn eerste eigen exemplaar op de beurs in Chartres van de bekende Engelse bouwer en handelaar Martyn Reeve. Het was in een mooie conditie en met de originele doos. We hadden inmiddels wel wat gekke witte ‘spinnenwebben’ op het model ontdekt die je er zo weer kon afpoetsen. Karel Hofs kocht in Spalding een ‘gaaf’ exemplaar met doos, ook voorzien van dat rare fenomeen: een soort wit vettig poeder in de vorm van draden, en de modellen roken een beetje sterk. Maar de alarmbellen gingen niet af, want we wisten immers niet dat dit het begin van het einde was… Toen ik in 2008 (tijdelijk) stopte met verzamelen verkocht ik mijn eigen exemplaar aan een verzamelkennis, en daarna begonnen de problemen pas goed. Overal bij verzamelaars smolten de modellen weg. De ziekte zit vooral in de body, die uit twee gegoten delen bestaat en eigenlijk bijna de hele basis vormt van het model. De andere onderdelen doen soms mee, soms niet. De spatborden en het schild blijven vaak volledig intact! Net als de zwarte onderdelen zoals uitlaat, koplamp, stoelkussens en poelie. Heel vreemd eigenlijk, want je zou verwachten dat alles zou moeten vergaan omdat het van hetzelfde plastic gemaakt is. De echte oorzaak is ons dan ook nog steeds niet helemaal duidelijk, maar we houden het op uittredende harder, een chemisch proces wat inzet ruim 60 jaar na productie. Maar wat doe je eraan? Het enige wat we konden doen is het met lede ogen aanzien. Bij Ray zagen we de Cropmaster na elk bezoek verslechteren en het model bij mijn kennis – tot 2008 in mijn bezit – verdween op den duur achter een deur… Karel was slim, die verkocht zijn model nét op tijd in Chartres. Een paar jaar geleden zag ik bij de handelaar die Karels model had gekocht ineens een lege doos op tafel te koop, drie keer raden wat er met het model was gebeurd…

 
Zo zien nu de meeste exemplaren eruit na ruim 60 jaar.

Vanaf die tijd heb ik vaak het idee gehad om een reddingsoperatie op touw te zetten. Met andere woorden, de modellen te redden van hun ondergang door de aangetaste onderdelen opnieuw te fabriceren. Maar hoe doe je dat zonder goede basis? Alle bekende modellen waren inmiddels verworden tot zielige hoopjes ellende. Tot een jaar geleden zich een onverwachte kans voordeed! Tijdens het speuren ontdekte ik op een veiling in Engeland een lotnummer met een aantal modelletjes, waarvan eentje verdacht veel leek op de plastic Cropmaster. Bij het bekijken van de foto’s bleek het om een puntgaaf exemplaar te gaan, niet gesmolten en op het eerste gezicht vrij van spinnenwebben. Een lot uit de loterij, en de perfecte basis voor de reddingsoperatie! Nu nog de veiling winnen… Het model leek incognito tussen de andere spullen: een paar plastic autobussen, een Lipkin en Triang Nuffield en twee plastic auto’s. Aan de andere kant, een kenner herkent dit model meteen, vooral in deze zeldzame conditie. Ik realiseerde me ook dat dit waarschijnlijk mijn enige kans ooit zou zijn, dus was ik bereid om hoog in te zetten. Laat ik het erop houden dat het me is gelukt de veiling te winnen!

Eerste helft in de klei.

De eerste stap was gezet. Het veilingmodel was inderdaad onaangetast en volledig origineel, alleen de uitlaat was niet origineel. Hoe dit model heeft weten te overleven is me een raadsel, maar haast was geboden. Het model mocht dan in goede conditie zijn, er was geen garantie dat dit zo zou blijven. Eerst heb ik een inventarisatie gemaakt. Welke onderdelen moeten opnieuw gegoten? Is het veilingmodel zonder problemen te demonteren? Zijn alle onderdelen überhaupt na te gieten? Het model is grotendeels geschroefd, wat een en ander vergemakkelijkt. Een aantal onderdelen zijn gelijmd, waaronder de twee (holle) body helften. Het leek me logisch om de twee helften in een stuk te gieten, waardoor je een massief geheel krijgt. Alle nieuwe onderdelen heb ik gemaakt door ze te kopiëren in een rubber mal, om vervolgens de verse onderdelen af te gieten in kleur met een hoogwaardig industrieel resin. Het originele model bestaat uit 29 onderdelen. De banden van rubber hoeven niet te worden gereproduceerd, net als het enige metalen onderdeel van het model, de vooras. Een gesmolten model moet dus op z’n minst de banden en vooras doneren, waarmee automatisch ook de originaliteit wordt gegarandeerd: een gerestaureerd model vertegenwoordigd altijd een origineel (gesmolten) exemplaar. Uiteindelijk zijn alle onderdelen, behalve banden, vooras en poelie (poelie is nooit aangetast) gereproduceerd. Deze hele klus nam full time twee weken in beslag!

Het veiling model in de mal klaar voor de tweede laag rubber.

Een korte samenvatting van het proces: Demonteren van het veilingmodel en schoonmaken van alle onderdelen. Mallen maken van alle onderdelen. Elke mal bestaat uit twee helften, opgedeeld volgens originele deling waardoor de nieuwe gietnaden corresponderen met de originele naden. Elk onderdeel wordt voor de helft in polymeerklei begraven, afgebakend, en gevuld met twee componenten gietrubber. De mal wordt daarna direct vacuüm getrokken wat later resulteert in superstrak gietwerk. Na een dag kan de tweede helft van de mal worden gegoten. De afbakening en de laag klei worden voorzichtig verwijderd waarna de eerste helft van de mal klaar is. Het onderdeel blijft zitten, want nu giet je de tweede helft op de eerste helft, nadat de boel weer is afgebakend en is ingevet met vaseline: de twee helften moeten straks natuurlijk van elkaar kunnen scheiden. Na weer een dag uitharden is de mal klaar, maar niet voordat er nog vulopeningen en eventuele ontluchtingskanalen zijn aangebracht met een scalpel. Uiteindelijk zijn er 12 mallen gemaakt met bijna 8 kilo rubber!

De mal voor de body.

Nu kunnen de nieuwe onderdelen worden gegoten. Maar eerst moet de juiste kleur rood worden gevonden. Dat is een kwestie van testen. De resin is een twee componenten product, waarbij de harder, deel B, ook invloed heeft op de kleur. Om een gekleurde voorraad resin te kunnen aanmaken waarmee je een tijdje vooruit kunt, kan je enkel deel A op kleur brengen. (Deel B kan er niet direct bij, want dit hard uit binnen 20 minuten!) Ook beoordeel je de kleur pas nadat het onderdeel is gegoten. Het heeft me dan ook behoorlijk wat tijd gekost om het juiste recept te vinden: verhouding deel A met basis kleurstoffen rood en geel, plus het effect van deel B… De zwarte onderdelen – stuurwiel, koplamp, uitlaat, accu en kussens – zijn makkelijk op kleur te brengen met standaard zwarte kleurstof.

Een nieuwe voorvelg.

Het gieten van de onderdelen is een tijdrovend klusje. Je hebt te maken een korte verwerkingstijd, je wil geen resin verspillen, dus moet je precies het volume van de mal weten. Dat betekent ook dat je maar hooguit zo’n twee mallen per ronde kan gieten. De body giet ik zelfs in 3 stappen. Omdat dit een groot en massief onderdeel is, genereert de resin zoveel hitte dat het als het ware gaat koken, waardoor er in de hoogste punten in de mal bellen ontstaan die uitharden. Ik heb daarom een giet volgorde bedacht waardoor zich nergens bellen of onregelmatigheden kunnen vormen, geholpen door diverse ontluchtingskanalen en tijdelijke barrières in de mal zelf. Tevens worden alle mallen direct na het gieten in een drukvat geplaatst en blootgesteld aan een druk van ongeveer 3.5 bar binnen zo’n twee seconden. Hierdoor exploderen alle aanwezige luchtbelletjes in de resin, wat resulteert in een superstrak afgietsel. De onderdelen krijgen een mooi glanzend oppervlak, en zijn vrijwel niet meer te onderscheiden van het origineel. Het afgieten van een gemiddelde mal inclusief uithardingstijd duurt ongeveer 40 minuten. Het gieten van 1 body duurt ongeveer een uur! Het gieten van de onderdelen voor 1 model inclusief voorbereiden en lossen van de onderdelen uit de mallen kost ongeveer 6 uur.

De nieuwe kit.

Nu kun je dus een model assembleren, maar eerst moeten nog alle onderdelen worden bewerkt: verwijderen van gietbramen en het boren van alle gaten voor de schroefverbindingen en in bijvoorbeeld de asgaten van de velgen. Als de verf op de metalen vooras erg slecht is wordt deze gestript en opnieuw gespoten. De achterwielen worden bevestigd met de oorspronkelijke stalen as, en geborgd met opgeperste bussen. De voorvelgen zijn op de asnaven geklonken, precies zoals bij het origineel. De puntjes op de i zijn de Cropmaster decals op de motorkap en het David Brown schildje op de neus. Deze zijn zelf gemaakt en exact zoals het origineel: een zwart geschilderde ondergrond met daarop een zilverkleurig waterslide decal.

Het eindresultaat.

Het eindresultaat is een icoon in ere hersteld: een van de eerste plastic promotiemodellen. Er zijn inmiddels een aantal factoren die kunnen zorgen voor wat mogelijke antwoorden wat betreft de geschiedenis van het model. De echte Cropmaster VAK-1C (petroleum) werd geproduceerd vanaf 1947 tot 1953. Vanaf 1949 is er ook een diesel (VAD-1C) leverbaar. Als we er van uitgaan dat dit promotiemodel de petroleum versie is en gelijktijdig met de introductie van de echte is gemaakt, zou dat betekenen dat deze modellen inmiddels zo’n 75 jaar oud zijn! Stelt het model de VAD-1C voor, dan zou het vanaf 1949 gemaakt kunnen zijn. Mocht u het model specifiek kunnen definiëren als petroleum of diesel, laat het mij dan even weten! (Het is mij niet gelukt dit vast te stellen op basis van uiterlijke kenmerken van het model). In het Engelse naslagwerk ‘Farming in Miniature’  volume 2 staat het model vermeld onder het hoofdstuk ‘Promotional Model Tractors’. We worden er niet veel wijzer uit, behalve de suggestie dat het model speciaal was gemaakt voor de David Brown Drivers’ Club. Er zijn voor dit model twee dozen bekend. De meest voorkomende is bedrukt in rood met zwart en geeft niet veel info prijs.

De meest voorkomende doos.

Er zat een leaflet bij met een verhaaltje over de echte trekker, in het Engels, Frans en Spaans. Dit is op zich best opvallend. Misschien werden er veel Cropmasters geëxporteerd naar Frankrijk en Spanje? Ook curieus, alleen de Spaanse vertaling vermeld de schaal: 1/12.

Het foldertje wat meegeleverd werd met het model.

Een tweede variatie van de doos heb ik enkel en alleen gezien bij Ray Crilley. Een fleurige gele doos met afbeelding van de trekker in kleur. Ik heb de doos nooit echt goed bekeken, maar er zou maar zo meer info op of in kunnen staan.

Dan als laatste is er nog een connectie te bespeuren met Shackleton. U weet wel, de fabrikant van die prachtige rupstrekker, de Trackmaster 30. Ik kocht er vorig jaar eentje op een Duitse veiling, en meteen viel de accu op, gemonteerd op het spatbord. Deze is namelijk identiek aan de accu op de Cropmaster! Op basis daarvan zijn er twee mogelijkheden: óf Schackleton heeft de accu geleend van de Cropmaster, óf andersom. Ik denk het eerste. Het onderdeel heeft een uitsteeksel die precies in een vierkant gat past in de zijkant van de Cropmaster. Bij de accu op de Shackleton zit dat uitsteeksel er ook gewoon. Shackleton heeft de accu dus geleend van de Cropmaster, want in het omgekeerde geval zou er voor Shackleton geen noodzaak zijn geweest voor dit uitsteeksel aan de accu, zonder functie. In elk geval heeft er een uitwisseling van onderdelen plaatsgevonden tussen beide fabrikanten, of mogelijk is Shackleton zelfs de fabrikant van de Cropmaster. Ook de datering van de Shackleton laat zien dat het Cropmaster model er eerder was dan de Trackmaster. Volgens de informatie uit ‘Farming in Miniature’ is de Trackmaster door Shackleton gemaakt vanaf 1952. De echte Cropmaster is gemaakt tot 1953, dus het model ervan dan in elk geval veel eerder.

Het hele restauratieproject heb ik gefilmd om er een korte documentaire van de maken. Hou 60toys.com daarvoor even in de gaten. Heeft u zelf een gesmolten Cropmaster? U weet nu bij wie u moet zijn!

Niets uit dit artikel mag zonder voorafgaande toestemming van de auteur(s) worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt.
Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *